FotosyntheseTerug naar thema overzicht >
Een aardappelplant haalt zijn energie om te groeien in eerste instantie uit de reserves van de moederknol. Wanneer het loof voldoende is gegroeid om aan fotosynthese te doen, maakt de plant zelf chemische energie aan: groene, chlorofyl bevattende planten maken uit koolzuur en water onder invloed van zonlicht glucose aan. Hierbij geven ze zuurstof af.
Glucose maakt deel uit van de chemische groep ‘koolhydraten’, ze vormen een belangrijk onderdeel van de plant. De plant gebruikt de glucose als energiebron om te groeien. Het overschot aan glucose wordt opgeslagen onder de vorm van zetmeel in de ondergrondse knollen.
De mate waarin de aardappelplant aan fotosynthese doet en dus chemische energie aanmaakt is afhankelijk van enkele factoren: de lichtintensiteit, het beschikbaar water, de hoeveelheid kooldioxide in de lucht, de leeftijd van het blad en de aanwezige nutriënten in de bodem. Deze nutriënten zijn stikstof, kalium, chloor, fosfaat, magnesium en enkele sporenelementen.
Al deze zaken zorgen voor een verschil in knollen tussen percelen en regio’s. Daarnaast is de mate van fotosynthese ook afhankelijk van het groeipatroon: elke groeifase heeft een specifieke hoeveelheid fotosynthese en opslag van droge stof in de knol. Tot slot is er ook een verschil per aardappelras.