Productie van graanTerug naar thema overzicht >
Overal ter wereld, waar akkerbouw mogelijk is, worden granen geteeld. Zowel in gebieden met een gematigd klimaat als in de tropen en subtropen. Het gaat in zulke gevallen vanzelfsprekend om verschillende graansoorten. Vanwege hun hoge voedingswaarde behoren granen en hieruit afgeleide producten tot het basisvoedsel van de mens.
Granen hebben verschillende toepassingen; de korrel wordt gebruikt voor menselijke consumptie, maar wordt ook in veevoeder verwerkt. Het stro is een bijproduct dat ook op verschillende manieren kan benuttigd worden: strooisel, karton, brandstof, bouwmateriaal, dakbedekking, etc.
Tarwe wordt als voorbeeld besproken, omdat dit het meest geteelde graangewas is wereldwijd. Bij de zachte tarwe is er sprake van een zomer- en een wintertype. De types onderscheiden zich van elkaar door de temperatuur nodig voor ontwikkeling. Bijgevolg wordt wintertarwe in de herfst of winter gezaaid en zomertarwe in de lente of zomer. Wintergraan wortelt dieper dan zomergraan en de opbrengst is dan ook groter.
Rassenkeuze is ook belangrijk, zo selecteert men bij tarwe vaak op een hoog eiwitgehalte, maar ook op ziekteresistentie, opbrengst, strolengte en andere factoren.
De eerste gewassenverbouwing van tarwe gebeurde tijdens de neolithische revolutie (de eerste landbouwkundige revolutie), waarin een overgang plaatsvond van jagen en verzamelen van voedsel naar gevestigde landbouw. De eerste tarwesoorten waren afkomstig van wilde populaties, waaruit de boeren selecteerden.
Door jarenlange domesticatie is het nu onmogelijk voor de geselecteerde graansoorten om nog in het wild te overleven, zij zouden namelijk in competitie treden met beter aangepaste soorten.